10 stellingen over vrijheid en godsdienst

Let freedom reign…

klik hier voor een langere versie

  1. Religieuze vrijheidsrechten zijn mensen-rechten, geen privileges voor religieuze instituten.
  2. Religieuze instellingen (scholen, culturele centra, geloofsgemeenshappen) zich laten ontplooien met een beroep op ‘de vrijheid van godsdienst’ zonder tegelijk te eisen dat ze de onderliggende waarden van de rechtsstaat onderschrijven, is maatschappelijk onverantwoord.
  3. Vrijheid van godsdienst mag je enkel claimen als je vrijheid van godsdienst ook anderen gunt, te beginnen met de eigen ‘afvalligen’.
  4. Wie de machtsongelijkheid binnen een georganiseerde religie weglaat uit het dispuut over de vrijheid van godsdienst, laat de facto diegenen die het minst of niets te zeggen hebben binnen die religie, in de steek.
  5. Enkel bij een dode religie ligt alles voor eeuwig vast. Levende religieus veranderen constant.
  6. Levensbeschouwelijk onderwijs zonder menswetenschappelijke component, versterkt het identitaire karakter van de ingroup.
  7. Met een beroep op ‘goddelijke openbaring’ inzichten uit natuur- mens- en geesteswetenschappen afwijzen, is schadelijk voor de geestelijke gezondheid van de religieuze mens.
  8. Van het ontstaan van parallelle werelden (gegrond in een wij-zij denken dat alle vormen van religie kenmerkt) worden vooral kinderen de dupe.
  9. De lakmoesproef voor het democratisch gehalte van een levensbeschouwelijke organisatie (de ‘kerk’ bijv), bestaat hierin dat zij van harte accepteert dat haar leden géén voorkeursbehandeling krijgen in een levensbeschouwelijk neutrale rechtsstaat.
  10. We agree to disagree’ – hoewel af en toe nodig als smeerolie in de machinerie van het samenleven – is een formule die ernstig tekortschiet als het op de organisatie van de samenleving aankomt.

Alles kan religie worden, maar – pas op – dat religie niet alles wordt.

lange versie

  1. Religieuze vrijheidsrechten zijn mensen-rechten, geen privileges voor religieuze instituten.
    – Godsdienstvrijheid is ooit ‘uitgevonden’ om de ‘burger’ te vrijwaren van ongewenste religieuze dwang vanwege dominante religieuze instellingen (i.c. een variant van een christelijke kerk). Dat religieuze organisaties zich op dit vrijheidsrecht beroepen om – zonder externe controle op het vrijheidsgehalte – zich zelf groot te maken, gaat dus op z’n minst wel in tegen ‘de geest van de wet’. Zie ook stelling 2 en 3.
  2. Religieuze instellingen (scholen, culturele centra, geloofsgemeenshappen) zich laten ontplooien met een beroep op ‘de vrijheid van godsdienst’ zonder tegelijk te eisen dat ze de onderliggende waarden van de rechtsstaat onderschrijven, is maatschappelijk onverantwoord.
    – In een democratische rechtsstaat is er ruimte voor opvattingen en levensstijlen die gebaseerd zijn op de religieuze, filosofische of ideologische opvattingen die de fundamentele waarden van de rechtsstaat niet erkennen. Dat is een onvermijdbare consequentie van de vrijheidsrechten. Echter: als je toelaat dat men op grond van deze opvattingen zich onbeperkt mag groeperen zonder zich te moeten verantwoorden, dan verzwak je de dragende waarden van de democratische rechtsstaat. Daarmee zeg je namelijk eigenlijk dat die waarden niet fundamenteel zijn, maar inwisselbaar.
    – Bij niet-religieuze instellingen (partijen, studentenclubs) is er veel meer publieke verontwaardiging en effectieve tegenspraak. Bij het beroep op ‘vrijheid van godsdienst’, verwerft men blijkbaar een soort immuniteit voor effectieve externe kritiek. Dat is ongezond.
  3. Vrijheid van godsdienst kan enkel geclaimd worden op voorwaarde dat de claimer zelf diezelfde vrijheid ook aan anderen gunt.
    – En niet zozeer aan andere ‘religies’ (dat zal wel lukken, men is tegenwoordig vaak bondgenoot ookal zijn de geloofsopvattingen eigenlijk onverzoenbaar), maar vooral aan de eigen mensen, bijv. om ‘afvallig’ te zijn. Dit is overigens een pijnpunt bij veel ideologische organisaties.
    – De mensenrechten stellen het trouwens uitdrukkelijk: Het recht op vrijheid van godsdienst ‘omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen’.
  4. Wie de machtsongelijkheid binnen een georganiseerde religie weglaat uit het dispuut over de vrijheid van godsdienst, laat de facto diegenen die het minst of niets te zeggen hebben binnen die religie, in de steek.
    – De vrijheid van kinderen, homo’s, vrouwen en ‘apostaten’ om zelf hun leven vorm te geven is vaak de kanarie in de koolmijn van de Open Samenleving als het gaat om de vrijheid van godsdienst.
  5. Enkel bij een dode religie ligt alles voor eeuwig vast.
    – Vanuit menswetenschappelijk perspectief bezien, zijn de grote religies complexe cumulatieve culturele tradities, waarbinnen mensen van generatie op generatie betekenissen doorgeven middels verhalen, rituelen, zeden en gewoontes. In dit proces vindt elke religie zichzelf voortdurend opnieuw uit, ook die religies die van zichzelf zeggen dat ze onveranderlijk zijn.
  6. Levensbeschouwelijk onderwijs zonder menswetenschappelijke component, versterkt het identiteitsdenken.
    – Hoewel het binnenperspectief belangrijk is voor het leren ‘aanvoelen’ van een religie, moet tijdens de les levensbeschouwing, c.q. godsdienst ook het besef aangeleerd worden dat elke religie (ook de eigen) een historisch construct is. Laat men dit achterwege dan kunnen aanhangers van een religie de culturele aspecten van allerlei gebruiken niet onderkennen en wordt een gesprek over de manier waarop, of de mate waarin, een element uit de eigen culturele traditie essentieel is voor de actuele beleving van de religie, zwaar gehypothekeerd. De mens-wetenschappelijke input vergroot de kans op empathie doordat het buiten-perspectief algemeen menselijke (dus herkenbare) aspecten van het religieuze aan het licht laat komen.
  7. De kerk doet er goed aan haar mensvisie en wereldbeeld constant in gesprek te brengen met en te laten voeden door ontwikkelingen in natuur- mens- en geesteswetenschappen.
    – Religieuze instituten die deze band afsnijden (of de kennisname beperken tot wat past bij hun wereldbeeld) plaatsen zichzelf buiten het gewone leven en lopen dus het risico sectarisch te worden – hoe groot ze ook zijn. Er zal een eigen taal ontstaan en religieuze bijeenkomsten krijgen vaak iets van echo-kamers. De manier waarop bijv. in de christelijke traditie over zonde/schuld -verzoening/vergeving (“door het offer van Christus”) wordt gesproken is gevaarlijk als men dit niet verbindt met algemene socio-psychologische inzichten. Hetzelfde geldt voor ziekte en gezondheid (m.n. bij charismatische geloven).
  8. Van het ontstaan van parallelle werelden worden vooral kinderen de dupe.
    – Zij worden opgevoed in een ‘wij-zij’ cultuur (ingroup-outgroup), waarbij de ingroup altijd meer of minder exclusief samenvalt met ‘de goeden’ en de ‘anderen’ met de slechten. Men kan de buitenwereld niet meer zien zoals die is, en zal de ‘niet-onzen’ altijd met een zeker wantrouwen bejegenen. Sensitieve kinderen zullen zo moeite hebben een ‘basic trust’ op te bouwen, iets wat nodig is om op latere leeftijd grond onder de voeten te hebben en je te durven openstellen/hechten.
  9. De lakmoesproef voor de integratie van een levensbeschouwelijke organisatie in een levensbeschouwelijk neutrale rechtsstaat bestaat hierin dat die organisatie (het ‘religieuze instituut’) van harte accepteert dat haar leden géén voorkeursbehandeling krijgen.
    – Dit spreekt zodanig voor zich dat het vreemd is dat religieuze groepen er soms toch vanuit gaan dat zij recht hebben op een streepje meer.
  10. ‘We agree to disagree’ – hoewel af en toe nodig als smeerolie in de machinerie van het samenleven – is een formule die ernstig tekortschiet als het op de organisatie van de samenleving aankomt.
    – Wanneer diepgevoelde opvattingen over het leven met elkaar botsen, kan men niet volstaan met die enkel naast elkaar te zetten en dan uiteen te gaan. Zij moeten, eens gesignaleerd, leiden tot een fundamenteel gesprek waarin juist het verschil wordt gethematiseerd en geanalyseerd. Pas dan kan er gezocht worden naar wat mensen verbindt en waarop je dus een samenleving kan bouwen. Laat men dit na dan wordt door zulk soort ontmoetingen het gevoel van vervreemding tussen groepen mensen eerder versterkt, dan dat men tot elkaar komt.

Alles kan religie worden, maar religie is niet alles.

Hervormingsdag 2017, Dick Wursten.


Vlak voor Luther werd geëxcommuniceerd publiceerde hij een prachtige ode aan de vrijheid* die hij opdroeg aan… de paus. Ja, wrange humor bestond toen ook al. Als tribuut aan deze man die overigens absoluut geen heilige was, heb ik enkele gedachten over vrijheid en godsdienst in de vorm van stellingen gegoten, geen 95 zoals hij, maar slechts 10 (plus eentje om het af te leren). Gewoon om eens even over na te denken. Meer lezen over Luther en de vrijheid kunt u op mijn lutherwebsite, bijv. op deze pagina.  

* Martin Luther, Von der Freiheit eines Christenmenschen (1520, de Latijnse versie, De Libertate Christiana, droeg Luther op aan paus Leo X met een prachtig voorwoord).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *